Je gebruikt de verleden tijd en de verleden tijd in duurvorm om aan te geven dat iets gebeurde (verleden tijd) terwijl er al iets anders aan de gang was (verleden tijd in duurvorm).
Zie ook de pagina verleden tijd.

Het woord 'life' eindigt op -fe en krijgt -ves in het meervoud. Dit geldt o.a. ook voor 'knife' en 'wife'.
Dit 'lives' spreek je uit als "laaivs". De werkwoordsvorm 'lives' (leeft, woont) spreek je uit als "livs".
Zie ook de pagina banks, houses.

De juiste spelling van het woord 'associëren' is 'associate'.
Zie ook de pagina accessible.

"Something" gebruik je in bevestigende zinnen en "anything" in ontkennende zinnen of bevestigende zinnen met "never/without" en andere ontkennende woorden, zoals nobody in dit geval.
Zie ook de pagina some, any.